maandag 19 april 2010

Plezierzorg

De kogel is door de kerk! De staatssecretaris heeft de knoop doorgehakt en besloten de regels voor indicatiestelling in de AWBZ te versoepelen. Dat is mooi. 

Dat betekent dat mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking niet langer om de drie jaar hoeven aan te tonen dat ze lichamelijk of verstandelijk beperkt zijn. Als je dat één keer bent, dan blijf je dat in de meeste gevallen, heeft men op het ministerie van VWS ontdekt.


Ook mensen met een progressieve aandoening, hoeven niet iedere keer dat hun situatie is verslechterd direct de telefoon op te pakken en het CIZ te bellen met de mededeling dat het weer een stukje slechter gaat. In veel gevallen is zo’n ziekteverloop aardig te voorspellen.


Als eenvoudig burger vraag je je toch af hoe zoiets ooit tot stand is gekomen. Als ik de ambtelijke mores van Den Haag een beetje ken, is de regelgeving rond de indicatiestelling voorbereid door een werkgroep. Liefst een gecombineerde werkgroep van ambtenaren en deskundigen uit het veld. Bij beleidsmatige bloedarmoede of gecompliceerde zaken, kiest een departement al gauw voor het “outsourcen” van dergelijke klussen.

Vervolgens wordt er vergaderd. Waar ik dan naar benieuwd ben is het moment waarop iemand voorstelt mensen met een verstandelijke beperking om de paar jaar opnieuw te indiceren. Hoe is daar in de werkgroep op gereageerd? Applaus of instemmend geknik, of heeft iemand een kritische vraag gesteld?
Ooit moet er een staatssecretaris zijn geweest die het advies regelgeving indicatiestelling aangeboden heeft gekregen. Zijn er toen vragen gesteld? Misschien heeft de toenmalige staatssecretaris inderdaad wel vragen gesteld: “moet dat nou zo, mensen met een progressieve ziekte keer op keer opnieuw indiceren?”

Sinds kort weten we het antwoord dat op die vraag van de staatssecretaris gegeven is (de Volkskrant, 6 november 2009). De ambtenaar die het voorstel met de staatssecretaris besprak, zei: “het gaat er om dat er risico bestaat dat iemand voor zijn plezier zorg vraagt, of iets extra’s probeert binnen te halen”.
“Maar”, sputterde de staatssecretaris wellicht tegen, “er zijn toch genoeg hulpverleners om zo’n cliënt heen die dat zien, als iemand voor zijn plezier zorg aanvraagt?”
De ambtenaar zal mismoedig het hoofd geschud hebben. Van politici hebben ze over het algemeen geen hoge dunk, maar een staatssecretaris die zulke vragen stelt, begrijpt niets van de Haagse stolp waaronder de ivoren toren zich bevindt.
“Wij wantrouwen de zorgverlener, ook wanneer de kans op misbruik gering is.”

Er breken gouden tijden aan. Alles wordt anders. De zorgverleners worden weer vertrouwd en het wordt weer mogelijk om voor je plezier zorg aan te vragen. Ik heb grootse plannen. Ik heb mijn apotheker al gevraagd of hij niet wat leuke pillen weet, liefst hallucinerend. Samen met de wijkzuster ga ik een scootmobiel uitzoeken om lekker te kunnen joyriden. De klapper is echter dat ik voor mijn plezier een opname in een psychiatrische inrichting ga aanvragen, maar dan wel inclusief 48 uur in een isoleercel, anders is het niet leuk meer.


Eerder gepubliceerd in Dialoog, tijdschrift van De Friesland Zorgverzekeraar

Geen opmerkingen:

Een reactie posten