maandag 19 april 2010

Heeft de thuiszorg een toekomst?

Maandenlang had het nieuws de media beheerst: Thuiszorg Amsterdam stond op de rand van de afgrond, de bestuurder had een buitensporige gouden handdruk meegekregen en Cordaan moest de reddende hand bieden. Eind 2008 had Fryslân zijn eigen kwestie. Samenzorg gooide de handdoek in de ring.

Directeur Peter Visch was de helpende hand toegestoken nadat de banken geweigerd hadden opnieuw krediet beschikbaar te stellen. De helpende hand kwam van de Kwadrantgroep die eind oktober bereid bleek de salarissen van de medewerkers uit te betalen. Het was het effectieve einde van de thuiszorgorganisatie. De zaak werd opgedeeld en ondergebracht bij Thuiszorg De Friese Wouden.

Het leverde een artikel op in de Leeuwarder Courant, maar verder verdween Samenzorg vrij geruisloos van het toneel. Al enkele jaren gonsde de Friese zorgsector van de vraag of in er thuiszorgorganisaties failliet zouden gaan, of zoals dat in jargon heet: omvallen.

Toch was het omvallen van Samenzorg nog voor velen een verrassing. Niet in de laatste plaats voor Peter Visch zelf. In september aangetreden als directeur bleek het nog niet zo eenvoudig alle cijfers bij elkaar te krijgen. Toen dat uiteindelijk wel gelukt was stond de teller op rood en binnen de kortste keren stond Visch zijn personeel in het Thialfstadion over een naderend faillissement te woord: ‘wat je ook doet als je morgen bij je klanten binnenkomt, laat je hoofd niet hangen, want als onze klanten het vertrouwen in ons verliezen, hebben we helemaal niets meer’.

Het blijft een wonderlijke zaak dat de hele Friese zorgsector zat te wachten op het omvallen van één of meer thuiszorgorganisaties, maar dat niemand op Samenzorg leek te letten. De organisatie is opgedeeld en verschillende onderdelen zijn op verschillende plekken ondergebracht.

‘Thuiszorginstellingen zijn in veel gevallen door fusies erg groot geworden. Daardoor zijn ze ook lastiger te besturen.’ Jelle Boomgaardt, manager van het Zorgkantoor Friesland, analyseert met een zekere Hollandse nuchterheid.

‘De AWBZ is stabiel. Groei van de zorgvraag is redelijk goed te voorspellen en bij te benen. Het is vast geld voor zeker werk. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is echter van een heel ander laken een pak. Daarbij moesten de thuiszorginstellingen meedoen in de aanbesteding en dat bleek veel minder stabiel. Ik kan en wil daar geen oordeel over uitspreken, maar er is of te laag geoffreerd door de instellingen, of de gemeenten betalen te weinig voor de zorg; feit is dat de thuiszorginstellingen in ruw vaarwater zijn terechtgekomen en velen waren dar niet goed op voorbereid’.

Na de integratie van de gezinsverzorging en het kruiswerk ontstonden in Fryslân drie grote thuiszorginstellingen: Thuiszorg Zuidwest Friesland (ZWF)in Sneek, Thuiszorg De Friese Wouden (TFW) in Drachten en Thuiszorg Het Friese Land (THFL) in Leeuwarden. Ieder had een eigen verzorgingsgebied, ZWF in - zoals de naam al aangeeft - in de zuidwesthoek van de provincie, TFW in de zuidoosthoek en THFL alles boven de lijn Harlingen - Leeuwarden - Buitenpost.

Rond de eeuwwisseling ontstonden er echter nieuwe thuiszorgaanbieders. Sommige vroegen een AWBZ erkenning aan, maar er waren ook kleine organisaties - soms zelfs eenpersoonsbedrijfjes - die op basis van financiering vanuit een Persoonsgebonden Budget (PGB) gingen werken.

Daar bleef het ook niet bij: veel AWBZ-instellingen als verzorgingshuizen en gehandicapteninstellingen beperkten zich niet langer tot intramurale zorg, maar gingen ook zorg aan huis leveren.

Zo lag het werkveld erbij toen in 2007 de Wmo werd ingevoerd. De eenvoudige Huishoudelijke Hulp (HH1) was voortaan de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zij konden via aanbesteding de keuze maken wie deze zorg mocht gaan uitvoeren, per gemeente. Deze nieuwe werkwijze is in lijn met de wens van achtereenvolgende regeringen om meer marktwerking in de zorg van de grond te krijgen. Dat leverde eerder concurrerende zorgverzekeraars op, die hun reserves aanspraken om een zo laag mogelijke premie mogelijk te kunnen maken. Niet iedere verzekeraar kon dat lang volhouden en een golf van fusies deed het aantal zorgverzekeraars vlot teruglopen.

Ook de marktwerking in de thuiszorg leverde de nodige problemen op. Met name bij de aanbesteding door de samenwerkende gemeenten in Noordwest-Fryslân. Thuiszorgmedewerksters van de ‘verliezende’ partij Het Friese Land protesteerden in tot in Den Haag, tegen mogelijk ontslag en Het Friese Land vocht - met succes de gunning in de regio aan.

Kinderziektes en aanloopproblemen? Tegenwoordig is Peter Visch directeur van het aan Zorgkwadrant gelieerde Zorggarant, maar dat betekent niet dat hij nu in rustig vaarwater terecht is gekomen.

‘Zorggarant werkt in Noordoost Nederland in acht zorgkantoorregio’s van vier verschillende zorgkantoren en veertig gemeenten. Ze hebben allemaal hun eigen aanbestedingsregels en bestekken. Houd het maar eens bij’.

Eind november 2009 publiceerde Zorgbelang Fryslân het boekje "Heeft de thuiszorg een toekomst?". Daarin wordt aan de hand van interviews met professionals uit de zorgsector een beeld geschetst van de huidige gang van zaken en een aanzet gegeven voor een toekomstvisie.

Het boekje is te downloaden via de website van Zorgbelang Fryslân (058 2159222).

"Nettsjinsteande alle oandacht fiel ik my iensum"

Yn de tiid fan de Twadde Wrâldoarloch wie Van der Meulen boerefeint en in soad op it fjild. Noch hieltyd mei er graach nei bûten mei de elektryske skoeter. In stikje te riden nei Boksum of Wytgaard.

“Ik mei sa graach eefkes nei de Intratuin of by de winkeltsjes yn it sikehûs lans. Dat is myn libben op it eagenblik.”
De gemeente hat lykwols de oanfraach foar in elektryske skoeter fan Van der Meulen ôfwiisd, dat Van der Meulen hat syn sparsinten brûkt om der sels mar ien te keapjen.

It earste dat Van der Meulen op it aljemint bringe wol is syn soarch. “Der is praat fan dat dit allegear ôfbrutsen wurde sil. Dan wurdt der op ‘e nij boud. Ik hoopje net dat ik dat noch mei meitsjen hoech.”

“Ik ha it hjir poerbêst, ik ha gjin soarch om it iten, it is lykwols net sa wy it froeger went wiene. It iten wurdt om sa mar te sizzen yn den lande klearmakke, dan wurdt it hjir nei it sikehûs brocht en fan dêr út ferspraat oer ferskillende ynstellings yn de provinsje. Dus ik krij wol altiten waarm iten en it is ek wol te iten, mar ik sit hjir no seis jier en in slaadblêdsje ha ik noch nea hân. De spinaazje is altyd à la crême, want blêdspinaazje, dat sjogge je hjir net. No ja, dêr moat je mar wat oer hinne sjen.

“Alle minsken dy’t hjir sitte hawwe in ferhaal. Lit ik dat no eefkes goed fertelle. Myn frou is al tweintich jier ferlern ferstoarn. Ik ha dêrnei noch in moaie tiid hân mei in freondinne, mar dy is no ek al wer trije jier ferlyn weirekke en dan sitst allinnich. Ik fiel my nettsjinsteande dizze minsken, nettsjinsteande alle oandacht fiel ik my iensum. Je dele net mear mei inoar.”

“Myn fuotten binne stikken. Ja, sa sis ik dat mar. Ik bin yn de jierren santich ôfkeurd om de fuotten. Dokter hat ek sein, ‘Van der Meulen, wy kinne der neat mear oan dwaan’.
Van der Meulen mocht graach biljertste en dat die dat ek in soad, mar kin no op de fuotten net stean en meidwaan. Hy lit syn oanpaste skuon sjen en fertelt fan de pedikuere, dy’t der geregeld mei oan de gong moat.”

Yn it petear mei de meiwurker fan de gemeente waard frege oft Van der Meulen in elektryske skoeter perfoarst nedich hie. Neffens himsels wol, om der út te kommen, mar de meiwurker woe witte oft Van der Meulen der ek boadskippen mei helle moast. Van der Meulen andere earlik en sei dat er syn boadskippen yn it winkeltsje ûnder yn it hûs helle. De oanfraach waard ôfwiisd.

“Jo kinne jo net mear rêde, se moat jo helpe mei de klean en wit ik wat, al dy dingen, ik kin dat allegear net mear sels. Ja, ferlike by in protte minsken hjir yn ‘e hûs kin ik my wol rede, mar ik rin net mear nei bûten ta. Wol mei de skoeter. Dat is myn wrâld.”


Dit is deel 8 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen

In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.

Dokterswacht: altijd eerst even bellen....

“Het wijkt”. Ik weet niet of het Algemeen Beschaafd Nederlands is, maar bij ons in de familie wordt het gebruikt om een wond te beschrijven, waarbij de huid dusdanig is geopend dat een hechting noodzakelijk lijkt.

“Het wijkt”, zegt mijn neef terwijl hij de wond op het voorhoofd van mijn tweejarige zoontje bekijkt. Als zijn vrouw en mijn vriendin geschrokken de keuken binnengekomen zijn, is hun conclusie snel getrokken: “het wijkt”.

Iedere ouder heeft het wel eens meegemaakt, je kind dat een gat in het hoofd valt. Mijn zoontje dacht op die zondag dat hij de laatste tree van de ladder uit de boomhut bereikt had en draaide zich om om voet op vaste grond te zetten. Die grond was echter nog een tree verder naar beneden. Met een zwaai zag ik hem met zijn hoofd op de rand van een bloempot vallen.

Ik probeer doortastend op te treden. “We gaan naar de Dokterswacht, want het wijkt. Als jullie naar de Dokterswacht bellen, rijden wij er vast naar toe”.
“U had eerst even moeten bellen”, zegt de dame achter de balie van de Dokterswacht.
“Maar er is toch gebeld, door onze vrienden?”
“Ja, maar dat is niet de bedoeling. U moet eerst bellen en dan kunnen wij u instructies geven. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het heel druk is en dat we u vragen iets later te komen”.

Even weet ik niets te zeggen. Ik ben niet van het type dat stennis schopt in een ziekenhuis en verder ben ik van deze mensen afhankelijk. Mijn zoontje heeft een hechting nodig. Het laatste wat ik nu wil is een doktersassistente tegen de haren instrijken. Het enige dat ik er tegen in weet te brengen is een voorzichtig “maar het wijkt”.

Ik ben niet vaak bij de Dokterswacht, maar iedere keer dat ik er ben is de wachtkamer vol. Ook deze keer. Toch zitten we nog maar net als we tot opluchting van onszelf en irritatie van anderen, direct binnengeroepen worden.
Ik zie daarin erkenning van de Dokterswacht dat het goed is dat we direct gekomen zijn. Een peuter met een bloedend hoofd laat je niet wachten. Dat heb ik toch maar goed ingeschat. En daarbij, het wijkt.

De Dokterswacht bezwijkt onder haar eigen succes. Zoveel mensen bezoeken in de avond, nacht en het weekend de Dokterswacht, dat men een publiekscampagne gestart is. De Dokterswacht is er volgens de TV-spotjes alleen voor zaken die niet kunnen wachten tot de eigen huisarts weer bereikbaar is. En: altijd eerst even bellen.

Lastig hoor. In andere onderdelen van de gezondheidszorg wordt bevorderd dat mensen bewust kiezen voor hulpverleners die goede kwaliteit leveren. Niet tevreden over uw zorgverzekeraar? Stem met uw voeten en ga naar een ander. De meest ervaren oogarts werkt in een ziekenhuis vijftig kilometer verderop? Dan laat u het ziekenhuis om de hoek toch mooi links liggen?

De mogelijkheid is er wel, maar er wordt niet veel gebruik van gemaakt. Ieder jaar stapt slechts een handjevol mensen over naar een andere zorgverzekeraar en de meeste mensen laten zich gewoon opereren in het ziekenhuis om de hoek.
Nee, dan de huisartsenzorg. Daar hebben patiënten een duidelijk signaal gegeven: ze willen een huisartsenzorg à la de Dokterswacht, maar wat krijgen we er voor terug? Een publiekscampagne om patiënten op afstand te houden. Om een kloof in stand te houden.

Of, zoals we dat bij ons in de familie zouden zeggen: “het wijkt”.


Eerder gepubliceerd in Dialoog, tijdschrift van De Friesland Zorgverzekeraar

" Hier heb ik de zekerheid en veiligheid die ik nodig heb"

Ze wijst op het zorgleefplan. “Dat zegt toch alles? Een foto van een bejaarde mevrouw, dat is het beeld dat ook deze zorginstelling uitdraagt van zorgcentra. Dat is het beeld dat iedereen heeft”.

Zelf is ze niet bejaard. Ze is het levende bewijs dat in verzorgingshuizen ook jonge mensen kunnen wonen. Marga Uittenbogaard is 57 en woont in Florastate in Leeuwarden. In het centrum wonen zeker niet alleen ouderen. Iedereen die zorg nodig heeft, kan er in principe terecht, ongeacht de leeftijd.

In Florastate is het half om half wat de verdeling jong en oud betreft. Er wonen uiteraard mensen van in de zeventig, maar er zijn ook enkele dertigers.

Marga Uittenbogaard, geboren in Rotterdam, deed HBS-A en Schoevers en kwam te werken op een Medisch Kleuter Dagverblijf. Na een aantal jaren maakte ze een grote omslag in haar leven en wilde iets geheel anders doen. Ze vertrok naar Fryslân en vond inderdaad iets geheel anders: werken op een aardappelrooimachine.

Een tijd lang werkte ze voor AGO Verzekeringen, waarna ze bij het Bureau voor Rechtshulp terecht kwam. In die tijd openbaarde de ziekte zich: Multiple Sclerosis. Ze bleef zo lang werken als ze kon, ook nadat ze deels in de WAO terecht kwam. Eerst halve dagen werken en toen ze helemaal was afgekeurd kwam ze nog als vrijwilliger.

Door een schub (een plotselinge sprong, verergering van de ziekte) belandde Marga in het Medisch Centrum Leeuwarden. Na de opname volgde revalidatie in De Batting in Leeuwarden. Daarna kwam ze weer thuis. Dat was een moeilijke periode. Er was wel thuiszorg, maar de constante wisselingen waren erg onprettig.

Het keerpunt kwam toen ze zelf niet bij haar pijnstillers kon komen. Ze drukte het alarm in, maar er kwam niemand. Pas na uren van wachten stond er iemand voor haar deur. Dat was het moment waarop Marga besloot een plek in een zorgcentrum aan te vragen.

“Ik was blij dat er een plek vrijkwam in Florastate. Het geeft mij zekerheid en veiligheid die ik nodig heb. Er is een constante ploeg begeleiders en verzorgenden. Je hebt altijd de mogelijkheid om mee te doen aan gezamenlijke activiteiten: scrabble, de eetgroep op woensdag, klaverjassen. Maar ik kan me ook prima alleen redden. Ik heb mijn boeken en mijn muziek. Het concentreren op de tekst van een boek, wordt lastiger. Maar nu heb ik de luisterboeken op CD ontdekt. Een fantastische uitvinding!”

Voor een vrouw die ooit zelfstandig was en volop in het leven stond met haar baan en haar hobby’s, moet het wonen in een zorgcentrum een grote stap terug zijn. Zo lijkt Marga Uittenbogaard het echter niet te ervaren.
“Ik heb geen moeite met het inleveren van zelfstandigheid. Natuurlijk wordt het ritme in dit huis bepaald door de begeleiding, maar soms kies je er voor om ergens niet aan mee te doen. Sterker nog, ik ben helemaal niet ontevreden over het personeel hier, als ik dat vergelijk met de thuiszorg. Daar willen ze veel eerder bepalen wat goed voor je is. Ze zijn veel dominanter bij de thuiszorg”.


Dit is deel 7 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen

In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.

Niet meer, maar andere controle AWBZ

De Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) is van groot belang voor veel ouderen, mensen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen. Zorgbelang Fryslân ziet hoe de AWBZ onder druk staat door bezuinigingen van het ministerie van volksgezondheid.

Dagelijks ondervinden bewoners van verzorgingshuizen, gehandicapteninstellingen, psychiatrische instellingen en cliënten van de thuiszorg daar de gevolgen van. Wij vrezen dat het in twijfel trekken van de besteding van AWBZ-middelen kan leiden tot verdere bezuinigingen.


In een bericht in de Volkskrant op 18 februari wordt gesteld dat niemand weet waar het AWBZ-geld voor gehandicapten en chronisch zieken aan wordt besteed. De conclusie dat onbekend is waar de gelden precies aan besteed worden, is onjuist.
Bij deze wet gaat het voor het overgrote deel van de bestedingen om instellingen waar mensen 24 uur per dag, zeven dagen in de week wonen en zorg krijgen. Daarmee is het bestedingspatroon een vrij constant gegeven.

Juist in de zorg gaat veel tijd zitten in de minutieuze verantwoordingsverplichting aan zorgkantoor, de NZA (Nederlandse Zorgautoriteit) en het ministerie van volksgezondheid. De regionale zorgkantoren die de AWBZ-middelen in regiobudgetten verdelen over de zorginstellingen zijn dus zeker op de hoogte van deze bestedingen. Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit een rol in de controle van zorginstellingen en de zorgkantoren.

Feit is dat er te veel voorbeelden zijn van zorgorganisaties waarbij de aandacht verschoven is van de directe zorg voor en aan cliënten, naar zaken die weinig met zorg te maken hebben. Ook zijn er een aantal die in grote financiële problemen verkeren. Zorgbelang Fryslân ziet twee mogelijke oorzaken van het ontsporen van zorginstellingen.

Ten eerste falend toezicht door de raden van toezicht. Ten tweede ontbreekt een waarschuwingssysteem als instellingen dreigen te ontsporen. De controle van zorgkantorenen NZA vindt namelijk pas achteraf plaats. Problemen worden dan ook niet eerder herkend dan aan het eind van een jaar, wanneer het vaak al veel te laat is om passende maatregelen te nemen.

Zorgbelang Fryslân staat voor transparantie van de zorg en het besteden van middelen aan cliënten die deze zorg dringend nodig hebben. Daar waar deze besteding vragen oproept, moet dit onderzocht worden door bovengenoemde instanties. Wij pleiten ervoor om niet méér controle uit te oefenen op de besteding van AWBZ middelen, maar wel het moment en de wijze waarop, te veranderen.

Gepubliceerd in de Leeuwarder Courant, 16 maart 2009

Selectieve zorginkoop, ik zeg: doen!

Al sinds enkele jaren werken De Friesland Zorgverzekeraar en Zorgbelang Fryslân samen op het gebied van de zorginkoop. Zorgbelang Fryslân denkt mee over speerpunten in het inkoopbeleid en samen met De Friesland worden patiënten en cliënten hierop bevraagd.

Toch gaat er ergens iets mis. Er is een vreemde kronkel in het zorginkoopbeleid waar niet alleen De Friesland, maar iedere zorgverzekeraar zich schuldig aan maakt. Iedere arts, paramedicus of thuiszorginstelling weet van tevoren eigenlijk al dat de zorgverzekeraar, cq. het zorgkantoor ook het komend jaar weer geld zal ophoesten.

Dat zit zo: het is voor een zorgverzekeraar niet aantrekkelijk om te zeggen dat hij in het komend jaar geen contract zal afsluiten met bijvoorbeeld een huisarts. De patiënten van die huisarts die bij De Friesland verzekerd zijn, zouden rap een andere verzekeraar opzoeken, want je wisselt nu eenmaal sneller van verzekeraar dan van huisarts.

Voordat een zorgverzekeraar een aanbieder een contract opzegt, moet deze het dus wel heel bont maken. Ik ken daarvan eigenlijk maar één voorbeeld: een tandarts die onder invloed van drank zulk slecht werk leverde, dat de Friesland het contract met hem beëindigde. Dit is echter ook al weer heel wat jaartjes geleden.

Toch is het idee heel aantrekkelijk. De aanbieders die niet de hoogste kwaliteit leveren, krijgen een waarschuwing. Verbeteren zij hun werk niet, dan krijgen ze het jaar daarop geen vergoedingen meer. Op die manier verbindt zich een klantenbestand aan de zorgverzekeraar dat verzekerd is van de kwalitatief hoogst-staande zorg.

Dergelijke selectieve zorginkoop is slechts op beperkte schaal praktijk. Iets hogere of lagere vergoeding bij iets betere of iets mindere kwaliteit. Dat is ook de uitkomst van het geschil tussen De Friesland Zorgverzekeraar en Hans Anders. De Friesland stelde inkoopvoorwaarden waar de leverancier van hoortoestellen niet aan kon of wilde voldoen en er moest een rechter aan te pas komen om de korting van 20% op de vergoedingen goed te keuren. Een ontwikkeling die wat Zorgbelang Fryslân betreft nog niet ten einde is.

Ik maak me echter wel zorgen om het feit dat cataract-operaties door De Friesland Zorgverzekeraar liefst in de ziekenhuizen van Assen en Hoogeveen uitgevoerd worden. Door ziekenhuizen zich te laten specialiseren, hoopt De Friesland efficiency en dus lagere kosten te bereiken. Wie zich in deze ziekenhuizen laat behandelen, hoeft geen eigen risico te betalen, dat komt voor rekening van de zorgverzekeraar. Helaas was die rit voor mijn grootmoeder van bijna negentig niet te doen. Zij ziet dus haar eigen risico in rekening gebracht, waar een jonger, mobieler en wellicht draagkrachtiger persoon een leuk meevallertje heeft.

Onderzoek van de Klantenmonitor Zorgverzekeringen wees in april jl. uit dat 98% van de verzekerden bij De Friesland wil blijven, 94% wil De Friesland bij anderen aanbevelen. De Friesland heeft het meest trouwe verzekerdenbestand! Van harte gefeliciteerd! Dit is een goede reden om met een strengere selectieve zorginkoop verder te gaan, want als er één zorgverzekeraar is die blijkbaar niet bang hoeft te zijn voor weglopende verzekerden, is het De Friesland wel.

Eerder gepubliceerd in Dialoog, tijdschrift van De Friesland Zorgverzekeraar

"Dit is mijn thuis"

Op het eerste gezicht is de kleine woonkamer van heel erg vol met een paar kasten, een eettafel en de grote stoel met tafelblad waar mevrouw Hiemstra in zit. Ze is eenzijdig verlamd en heeft alle belangrijke zaken om zich heen binnen handbereik.

Bij nadere beschouwing is het kamertje vooral zo vol omdat er ook nog een grote elektrische rolstoel in staat. “Die is splinternieuw. Ik heb les om er mee te leren rijden. Ik heb zelfs slalomles!”

Halverwege het gesprek gaat de telefoon. Haar broer. “Ja alles is goed met me.” Na een paar koetjes en kalfjes wordt er ook al weer gauw neergelegd. “Mijn broer belt een paar keer per dag. Hij woont in Zuid-Holland en sinds ik begin dit jaar een hartstilstand heb gehad, is hij erg bezorgd.”

Haar broer is echter niet de enige die naar mevrouw Hiemstra omkijkt. Met een mengeling van trots, waardering en humor vertelt ze van haar ‘netwerkje’.
“Via de Zonnebloem kwam er iemand om me mee naar buiten te nemen in de rolstoel. Hele wandelingen maakten we. Hij liet me alle nieuwe dingen in de stad zien, bijvoorbeeld naar die moderne brug achter het WTC Expo. Nu kan ik dat niet meer, maar ik hoop dat we het in de toekomst weer kunnen oppakken. Het is een echte vriendschap geworden. Hij mag graag duwen…..!”

Bezoek krijgt ze verder van een vriendin die helaas ernstig ziek is maar een levenslust uitstraalt waar een heleboel mensen een voorbeeld aan zouden kunnen nemen. De mevrouw via de Zonnebloem, die langskomt om, zoals ze dat zelf noemt “de klok op te winden en een praatje te maken” en de vrouw die haar met allerlei klusjes helpt, bijvoorbeeld het vriesvak te ontdooien.

Veel lijkt het personeel niet voor haar te hoeven doen, maar dat valt tegen. Mevrouw Hiemstra houdt echter wel een beetje bij hoeveel tijd er aan haar wordt besteed: “ik maak geen misbruik van het personeel, want ik ben heel bewerkelijk”, zegt ze met een glimlach.
“Het is wel belangrijk dat het personeel met je blijft praten. Ik kan het bijvoorbeeld wel merken als ze een tijd bij andere bewoners zijn geweest die dementeren. Dan gooien ze bij mij iets weg zonder het met me te overleggen.”

Communicatie met iemand op leeftijd is voor hulpverleners toch wel eens lastig. Zo duurde het zes maanden voor haar nieuwe, aangepaste schoenen geleverd konden worden. “Het begon met een chagrijnige man die langskwam en zei dat ‘ie hier niets mee verdiende omdat ie het in zijn eigen tijd deed. Vervolgens kreeg ik brieven dat mijn beenprothese klaar was en uiteindelijk kreeg ik de verkeerde schoenen geleverd. Dan moet uiteindelijk mijn huisarts bellen, want zelf kom je er niet doorheen.”

Mevrouw Hiemstra ziet echter ook wel de werkdruk waaronder gewerkt moet worden. “Er is een tekort aan personeel, dat merk je. Nu is de instelling ook nog een nieuw centrum begonnen in een andere wijk, daardoor is er erg veel verloop.”

“Maar mag ik één ding heel duidelijk maken. Dit is mijn thuis.”


Dit is deel 6 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen

In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.

“Ik feliciteer mezelf met de verzorging die je hier krijgt"

Jan Janzen heeft een bewogen leven achter de rug. Tijdens de bezetting bood hij plek aan onderduikers in zijn winkel. Na de oorlog maakte hij de komst van de supermarkten mee en werkte zich op tot chef van vijf supermarkten in Den Helder. Na zijn pensionering besloten zijn vrouw en hij weer terug te keren naar Harlingen. Dertien jaar geleden overleed zij.

Meneer Janzen bleef op zichzelf wonen en ook al werd dat in de loop van de jaren lastiger, hij kreeg niet meer dan drie uur thuiszorg in de week. “Zo iemand wil je ook een kopje koffie kunnen aanbieden, dus van die drie uur ging ook nog wat tijd af”.

Na zijn val kwam hij eerst in een verzorgingshuis in Menaldum terecht: “ik wilde graag naar Harlingen terug. Maar dat gaat niet vanzelf, want dan komt er iemand van het CIZ bij je en die gaat een rapport maken. Zij kwam tot de conclusie dat ik daar inderdaad wel voor in aanmerking kwam!”

“Tegelijk heeft de mevrouw van het CIZ haar excuses aangeboden. Drie magere uurtjes zorg in de week was erg weinig; ze hadden me wel een beetje over het hoofd gezien. Misschien ligt het ook wel aan mezelf. Je doet je al gauw beter voor dan je bent. Als ze vragen hoe het gaat, antwoord je toch dat het wel goed gaat. Je wilt niet klagen, maar bij je indicatie is dat niet onverstandig”.

Meneer Janzen werd vrij vlot na zijn komst, lid van de cliëntenraad. Hij wil niet op de stoel van de directie te gaan zitten, maar slechts adviseren. Bijvoorbeeld over het belang van de activiteiten, zoals de Spaanse dansmiddag, of het interne mededelingenblad. Op die wijze blijft hij actief betrokken bij het wel en wee van het huis.

Het is nog wel eens lastig aansluiting te vinden bij anderen. Sommige bewoners zijn erg slecht, sowieso bestaat maar zo’n twintig procent van de bewoners uit mannen en heb je hier ook clubjes waar je maar lastig tussenkomt.

Toch zou meneer Janzen niet anders meer willen. “Ik feliciteer mezelf met de verzorging die je hier krijgt. Ik kan het belang van goede voeding ook niet genoeg benadrukken. In Menaldum kreeg ik mijn eten van Tafeltje-Dek-Je, maar dat was ook niet alles. Hier is een eigen keuken en er wordt serieus naar ons geluisterd. Er is een vaste regelmaat van ontbijt, warme maaltijd en eren broodmaaltijd, met koffie en thee tussenfoor.

En inderdaad, stipt om drie uur komt er iemand binnen die koffie of thee met een koekje aanbiedt. Meneer Janzen glimt:”kijk, zo gaat het hier nou”.


Dit is deel 5 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen

In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.

Plezierzorg

De kogel is door de kerk! De staatssecretaris heeft de knoop doorgehakt en besloten de regels voor indicatiestelling in de AWBZ te versoepelen. Dat is mooi. 

Dat betekent dat mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking niet langer om de drie jaar hoeven aan te tonen dat ze lichamelijk of verstandelijk beperkt zijn. Als je dat één keer bent, dan blijf je dat in de meeste gevallen, heeft men op het ministerie van VWS ontdekt.


Ook mensen met een progressieve aandoening, hoeven niet iedere keer dat hun situatie is verslechterd direct de telefoon op te pakken en het CIZ te bellen met de mededeling dat het weer een stukje slechter gaat. In veel gevallen is zo’n ziekteverloop aardig te voorspellen.


Als eenvoudig burger vraag je je toch af hoe zoiets ooit tot stand is gekomen. Als ik de ambtelijke mores van Den Haag een beetje ken, is de regelgeving rond de indicatiestelling voorbereid door een werkgroep. Liefst een gecombineerde werkgroep van ambtenaren en deskundigen uit het veld. Bij beleidsmatige bloedarmoede of gecompliceerde zaken, kiest een departement al gauw voor het “outsourcen” van dergelijke klussen.

Vervolgens wordt er vergaderd. Waar ik dan naar benieuwd ben is het moment waarop iemand voorstelt mensen met een verstandelijke beperking om de paar jaar opnieuw te indiceren. Hoe is daar in de werkgroep op gereageerd? Applaus of instemmend geknik, of heeft iemand een kritische vraag gesteld?
Ooit moet er een staatssecretaris zijn geweest die het advies regelgeving indicatiestelling aangeboden heeft gekregen. Zijn er toen vragen gesteld? Misschien heeft de toenmalige staatssecretaris inderdaad wel vragen gesteld: “moet dat nou zo, mensen met een progressieve ziekte keer op keer opnieuw indiceren?”

Sinds kort weten we het antwoord dat op die vraag van de staatssecretaris gegeven is (de Volkskrant, 6 november 2009). De ambtenaar die het voorstel met de staatssecretaris besprak, zei: “het gaat er om dat er risico bestaat dat iemand voor zijn plezier zorg vraagt, of iets extra’s probeert binnen te halen”.
“Maar”, sputterde de staatssecretaris wellicht tegen, “er zijn toch genoeg hulpverleners om zo’n cliënt heen die dat zien, als iemand voor zijn plezier zorg aanvraagt?”
De ambtenaar zal mismoedig het hoofd geschud hebben. Van politici hebben ze over het algemeen geen hoge dunk, maar een staatssecretaris die zulke vragen stelt, begrijpt niets van de Haagse stolp waaronder de ivoren toren zich bevindt.
“Wij wantrouwen de zorgverlener, ook wanneer de kans op misbruik gering is.”

Er breken gouden tijden aan. Alles wordt anders. De zorgverleners worden weer vertrouwd en het wordt weer mogelijk om voor je plezier zorg aan te vragen. Ik heb grootse plannen. Ik heb mijn apotheker al gevraagd of hij niet wat leuke pillen weet, liefst hallucinerend. Samen met de wijkzuster ga ik een scootmobiel uitzoeken om lekker te kunnen joyriden. De klapper is echter dat ik voor mijn plezier een opname in een psychiatrische inrichting ga aanvragen, maar dan wel inclusief 48 uur in een isoleercel, anders is het niet leuk meer.


Eerder gepubliceerd in Dialoog, tijdschrift van De Friesland Zorgverzekeraar

“Je hebt hier mensen om je heen. Dat vind ik belangrijk"

Antje Wiersma heeft in haar leven altijd met haar tweelingzus opgetrokken. Ze hadden wel eens verkering, maar dat raakte toch altijd uit, want “we konden niet zonder elkaar.” Samen werkten ze bij de Flexoplast fabriek en tot op het laatst hebben ze samen hun ouders verzorgd.

Samen kwamen ze ook in het verzorgingshuis terecht. Omdat zus Hylkje minder werd. Hylkje is in het verzorgingshuis overleden. “Ik mis haar nog steeds. We waren altijd samen”.

De woning van mevrouw Wiersma bestaat uit twee ruimtes. Een badkamer en een woonruimte, met achter de voordeur een keukentje, daarachter een kleine eettafel en dan nog een woonkamer, waar ook het bed staat. Ingericht zoals je dat in een verzorgingshuis kunt verwachten. Licht tapijt op de grond, donkere, zware meubels van ouderwets hoge kwaliteit. Hier vind je geen Ikea.
Aan de muur hangt een foto van de beide zusters, gemaakt toen hun levensverhaal in de Harlinger Courant kwam. Twee dames met hetzelfde kapsel, in eenzelfde blouse, de één iets kleiner dan de ander.

Haar belangrijkste gezelschap is haar kat. Niet in alle instellingen zijn huisdieren toegestaan en ook hier is de regel dat wie een huisdier heeft op het moment van de verhuizing, het beestje mag houden, maar nieuwe huisdieren zijn niet gewenst. Mevrouw Wiersma heeft echter wel toestemming gekregen. “Maar ik moest er wel zelf voor zorgen en dat doe ik dus ook. Ze gaat niet naar buiten, hooguit loopt ze wel eens een stukje mee over de gang, maar het is een echte huiskat. Met een best leven”.

Mevrouw Wiersma lijkt zich prima te vermaken. “We wonen hier in groepen en om beurten hebben we gymnastiek. We doen dan koersbal, daarbij rol je een bal met twee afgeplatte kanten, op een veld waar met tekens punten op zijn getekend. Verder maak ik mijn eigen kaarten door het uitknippen en opplakken van plaatjes”.

“Je hebt hier mensen om je heen. Dat vind ik belangrijk. Ik heb altijd op de fabriek gewerkt, dus dat ben ik gewend, mensen om me heen. Natuurlijk zijn er ook mensen die alleen wonen, die zouden niet graag in een tehuis willen wonen, zulke mensen zijn er ook. Als je maar een keuze hebt. Als ze zeggen dat mensen zolang mogelijk op zichzelf moeten blijven wonen, denk ik dat die mensen wel een keuze moeten hebben. Ik zou nooit meer alleen in een huisje willen, ook niet in een aanleunwoning, vlakbij een verzorgingshuis. Ik wil wel mensen om me heen”.
Misschien zou ze een woongroep in een boerderij nog wel iets vinden. “Daar heb ik wel eens iets over gelezen, dat lijkt me ook nog wel wat”.

Tijdens het gesprek praat mevrouw Wiersma Nederlands, al gooit ze er zo nu en dan ook een beetje Fries doorheen: “dy’t hier werke, magge der hier gewoon inkomme, maar ik heb een sleutel, dus dat hoeft niet”.
Onderling praten de bewoners ook vooral stadsfries. “De voertaal is hier Harlingers. Gewoan Harlingers, alleen de leiding die praat Hollands”, maar dat bedoelt ze niet kritisch. “Nee hoor, ze doen hier alles voor je”.


Dit is deel 4 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen

In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.

zondag 18 april 2010

Laat specialisten weer in loondienst werken

Verhalen over de kosten van de zorg die de pan uitrijzen zijn van alle tijden. Toch lijkt het of er de laatste tijd meer aandacht voor is dan voorheen. Meestal gaat het over het toenemend aantal ouderen dat een beroep doet op de gezondheidszorg.

Vaak wordt ook gewezen op de medisch-technische mogelijkheden waar we tegenwoordig over beschikken, maar die erg duur zijn. Opvallend is in dat verband het bericht dat deze week in de media kwam: het budget voor medisch specialisten is met €461 miljoen overschreden.

Specialisten in ziekenhuizen hebben een cruciale en buitengewoon verantwoordelijke rol. Het is niet onredelijk dat zij daarvoor een beloning krijgen die recht doet aan hun lange studie, verantwoordelijke werk en lange uren die worden gedraaid. De vraag is alleen wat redelijk en onredelijk is. Is het onredelijk dat een radioloog wel een half miljoen per jaar kan verdienen? Voor iemand met kanker zal een radioloog bij wijze van spreken onbetaalbaar zijn, maar we moeten natuurlijk naar het brede plaatje kijken.


Dat brede plaatje laat zien dat uit onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is gebleken dat de Nederlandse specialisten de bestbetaalde ter wereld zijn. Dat heeft natuurlijk alles te maken met een economische wet, namelijk de wet die zegt dat de prijs van schaarse producten hoog is. Anders dan in België is er in Nederland krapte wat het aantal specialisten betreft, dus zij kunnen hoge eisen stellen. Pikant detail is daarbij is dat specialisten zelf mee bepalen hoeveel opleidingsplaatsen er zijn. Met andere woorden, zij kunnen voor een deel zelf bepalen hoe schaars hun beroep in de toekomst blijft.

Ziekenhuizen hebben ook weinig over de specialisten te vertellen. Specialisten werken namelijk in maatschappen die hun diensten aan ziekenhuizen aanbieden. Dat betekent dat zorgverzekeraars ziekenhuiszorg inkopen en dat ziekenhuizen op hun beurt contracten moeten sluiten met maatschappen.
Ingewikkelde systemen zijn o ok vaak kostbare systemen. Aan het eind van het verhaal worden hoge kosten door de zorgverzekeraar uiteindelijk via premies voor de zorgverzekering in rekening gebracht bij de burger.
Ondertussen hebben specialisten een prachtige, onafhankelijke positie hebben waarin ze eigen baas zijn en flink betaald worden. Geen wonder dat minister Klink van VWS dit systeem op de schop wil hebben.

De grote vraag is hoe Klink moet ingrijpen. Zorgbelang Fryslân vindt dat specialisten weer in loondienst moeten werken. Dat is eerder gedaan. Steeds meer huisartsen zijn geen vrijgevestigde ondernemers meer, maar in loondienst van een gezondheidscentrum. Daarmee komt een eind aan hun onafhankelijk positie en worden de kosten van de gezondheidszorg iets beter beheersbaar.


Eerder gepubliceerd in de Leeuwarder Courant, 16 juni 2009

"Nu zit ik hier, ik voel me opgesloten"

Mevrouw Groenink draait er niet om heen: ze heeft niet een gemakkelijk leven gehad. Ze moest haar drie kinderen alleen opvoeden. Dat viel niet mee, maar ze mag van zichzelf niet klagen. Ze zijn gelukkig allemaal goed terecht gekomen.

Inderdaad oogt ze met haar 86 jaar uiterst breekbaar. Dat weet ze zelf ook. Ze lacht: ”Lokkich komt der de leste wiken wer wat by!”

Het is nog maar anderhalf jaar geleden dat mevrouw Groenink in het verzorgingshuis kwam. Toen had ze al een lange medische geschiedenis. Een geschiedenis van operaties, opname in een verpleeghuis en inwonen bij haar dochter.

Toen kwamen echter de kwalen en gebreken. “Ik wie rûngear. Koe net rjuchtop stean. Myn heupen moesten vervangen worden. Daarna moest ik naar een verpleeghuis en revalideren”.

Uiteindelijk kwam mevrouw Groenink bij haar dochter te wonen. Die zei haar dat ze naar een verzorgingshuis moest gaan omkijken.
“Dat stond me helemaal niet aan. Ik was altijd zelfstandig geweest, hoe moeilijk het ook was. Maar ik begreep ook wel dat er weinig keuze was. Nu zit ik hier. Dat is nooit mijn bedoeling geweest”.

“Het wordt langzaamaan minder en je wordt nooit weer zelfstandig. Eerst hebben ze van mijn fiets afgepraat, dat was niet verstandig meer. Daarna moest ik ook maar niet meer autorijden. Nu zit ik hier. Ik voel me opgesloten.”

Ook de verhuizing ging niet naar haar zin.
“Ik had veel spulletjes, meubels had ik, erfstukken van mijn moeder en mijn broer. Ik weet niet waar het allemaal gebleven is, maar het paste niet op deze kleine kamertjes, dus het moest weg. Ik heb maar een paar mooie dingen mee kunnen nemen”. Ze wijst op enkele oude klokken en mooie kasten. Een vreemd contrast met het moderne bed en de moderne stoel die beide beweegbaar zijn.

“Ach, ik hoef niet te klagen. Het is een goed huis en de woninkjes zijn mooi. Alleen het keukentje is te klein”. Hoe breekbaar ze ook is, ze staat op en loopt met haar rollator het open keukentje in en inderdaad, als mevrouw Groenink met haar rollator in het keukentje staat, kunnen de kastdeurtjes niet meer open: “dat is gewoon niet praktisch”.

Voor de verzorgenden heeft ze niets dan lof. “Het zijn reuzemensen, maar alles moet met een vloek en een zucht. Ze hebben te weinig mensen en nieuwelingen moet je alles vertellen. Gelukkig kan ik nog veel zelf, maar wat moet ik als ik minder wordt? Als je kinderen ver weg wonen, wil je ook wel eens een praatje met ze maken, maar dat zit er gewoon niet in”.

Mistroostig wordt ze van het uitzicht dat ze heeft op het parkeerterrein. Bijna alle dagen komt er wel een wagen om iemand op te halen. Voor het laatst. Ik heb het nu geaccepteerd, je weet dat het er bij hoort, maar als je dat zo vaak ziet gebeuren, dan wordt je daar niet vrolijk van…..”.

Dan staat de buurvrouw voor de deur: de bank is er. “Oh, moai”, zegt mevrouw Groenink, steane se bûten”, en ze kijkt op het parkeerterrein.
“Nee, se sitte yn it keammerke”, antwoordt de buurvrouw. “No, as se yn it keammerke sitte, dan wol ik wol eefkes wat jild helje”, zegt mevrouw Groenink en ze schuifelt achter haar rollator de gang door, naar de lift.


Dit is deel 3 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen

In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.

Gewoon, mensen beter maken

Hans Feenstra heeft jarenlang De Friesland Zorgverzekeraar geleid, maar lijkt terug te keren naar zijn oude liefde: de oud-internist gaat terug naar het ziekenhuis. Hij wordt directeur van het Groninger Martini Ziekenhuis.

Het is een stap die ik wel begrijp. Natuurlijk is het mooi om op die honderden miljoenen euro’s aan premies en bijdragen te kunnen zitten, maar het is en het blijft natuurlijk bureaucratisch werk. Ploeteren met custodianactiviteiten (effectenwaarneming), TR*IM-Index (heel belangrijk, het meet de loyaliteit van je klanten) en Asset Liability Management, whatever that may be.

Dan is het eerlijke ziekenhuiswerk toch aantrekkelijker. Gewoon mensen beter maken, dat is waar het om draait. De patiënt komt ziek binnen, gaat naar een specialist, wordt behandeld, geopereerd, verpleegd en loopt gezond het ziekenhuis weer uit. Mooier kan het bijna niet.

Hoewel het voor een patiënt altijd naar is om een ziekenhuis te moeten bezoeken, hebben ziekenhuizen ook wel iets romantisch. Ik kan me herinneren hoe ik ’s nachts door het Bonifatius Hospitaal liep te pendelen tussen de afdelingen verloskunde waar mijn vriendin lag en neo-natologie, waar mijn dochtertje werd verzorgd. Als moeder en kind een paar dagen in het ziekenhuis blijven, wordt het voor de vader ook een beetje een thuis.

Soms kwam je in het Bonnehos nog een non tegen. Dat gaf zelfs de grootste heiden een vertrouwd gevoel. Ze straalden iets uit. Rust. Als je een zuster was tegengekomen, dan wist je, het komt wel weer goed. De zusters laten je niet in de steek, ben je mal!

De zusters hadden toen al een belangrijke functie voor wat we nu patiënttevredenheid zijn gaan noemen. Wat voor rol ze verder hadden weet ik niet. Ik heb ze nooit aan het bed gezien. Volgens mij liepen ze alleen maar rondjes door het gebouw om patiënten een gevoel van zekerheid, rust en veiligheid te geven.

Echter, ook de ziekenhuizen zijn niet meer wat ze geweest zijn. Het zijn health-factory’s geworden, waar DBC’s de smeerolie zijn. Door specialisaties te kiezen, wordt operaties zo ongeveer aan de lopende band uitgevoerd. De nonnen zijn verdwenen, de kwaliteitsmanagers hebben hun intrede gedaan. Dat is geen verbetering geweest. Nog nooit is de kwaliteit van de ziekenhuiszorg zo belabberd geweest. Smerige lucht op operatiekamers, slechte informatie uitwisseling tussen het operatie-team voorafgaande aan de operatie, duizenden fouten in de medicatietoediening en de Intensive Care-zorg laat te wensen over. Kijk op de website van de Inspectie Gezondheidszorg en huiver!

Daarom is het goed dat Hans Feenstra weer terug gaat naar het eerlijke ziekenhuiswerk. Mooi werk! Het Groninger Martini Ziekenhuis nog wel, dat is ontstaan uit een fusie van het Diaconessenhuis en het Rooms Katholieke Ziekenhuis. Wat een traditie, wat een historie, wat een kansen!

Als ik mij een advies mag verstouten, dan wist ik het wel. Geachte heer Feenstra, beste Hans: trap niet in de val die marktwerking heet, maar hou vast aan dat credo Gewoon Mensen Beter Maken. Ga geen strategische beleidsvisies ontwikkelen, ga niet fuseren, ga niet specialiseren, maar schop de kwaliteitsmanagers er uit en laat een handvol nonnen rondjes lopen door het gebouw. Binnen de kortste keren sta je bovenaan de AD-lijst!


Eerder gebpubliceerd in Dialoog, tijdschrift van De Friesland Zorgverzekeraar

"Gelukkig kook ik zelf nog"

Simon van de Meer woonde met zijn vrouw in een appartement in Leeuwarden. Nadat zij een eerste hartinfarct had gehad, was het nog niet hun bedoeling een verzorgingshuis op te zoeken. Van der Meer informeerde bij de thuiszorg wat zij konden bieden en dat was veel. Wel tien bezoeken per dag.

Ze werden echter ook gewaarschuwd. Tussen die tien bezoeken op een dag, moesten ze het ook alleen kunnen rooien. Zover is het echter niet gekomen. Na een tweede hartinfarct kwam zijn vrouw te overlijden. Toen bij hem zelf ook nog een chronische ziekte werd vastgesteld, kwam toch het moment dat de overstap naar een verzorgingshuis gemaakt moest worden.

“Ik kreeg een flat aangeboden met uitzicht op andere flats. Dat heb ik geweigerd. Je geeft al zoveel op, maar dit had ik er niet voor over. Gelukkig was er vrij snel een appartement met uitzicht op een park. Dit plekje is fantastisch.”

“Dan laat je veel achter je. Ik merkte het al na het overlijden van mijn vrouw. Werden we samen nog wel eens uitgenodigd voor een kopje koffie bij kennissen, een man alleen vraag je daar blijkbaar niet voor.”

En Van der Meer is niet de man voor weinig contacten. Hij heeft een actief leven geleid. Kwam na de bezetting in het leger en werd jarenlang naar Indië uitgezonden. Teruggekomen kreeg hij niet eens de kans zich te oriënteren op werk dat door de overheid werd aangeboden, in de Rotterdamse havens of de Limburgse mijnen: zijn vader had hem nodig in het aannemersbedrijf en daar is hij ook gebleven.

Nog altijd onderhoudt hij contacten met andere oud-Indiëgangers, is nog actief als bestuurslid voor de Stichting 40-45 en is als oud-brandweerman nog geregeld betrokken bij reünies van de brandweer. Toch worden ook dat soort zaken minder. Zo heeft hij de dominee laten weten dat er een einde komt aan het bijwonen van kerkdiensten in gevangenis De Marwei. Tot spijt van enkele gedetineerden en dominee zelf. Zo langzamerhand wordt het echter steeds moeilijker dat soort dingen vol te houden.

Äls ouderling heb ik mijn jarenlang anderen verzorgd. Nu heb ik zelf verzorging nodig. Het wordt moeilijker om anderen met hun verdriet te helpen. Ik heb zelf ook veel te verwerken.”

“Je moet wel een knop omzetten. In een verzorgingshuis kom je terecht tussen rolstoelen en rollators en dat is wel wennen. Gelukkig kook ik zelf nog. Daardoor heb ik ook een reden om er uit te gaan. Boodschappen halen. Voor je het weet zit je de hele dag alleen maar te lezen en te puzzelen. Gelukkig wordt er hier ook veel aan activiteiten georganiseerd. Uitjes, rommelmarkten, alleen die bingo, dat vind ik niks, daar ga ik echt niet naar toe….”

“Ik zal nooit iets van de meisjes zeggen, ondanks dat er veel wisseling van de wacht is. Dan wordt er personeel via een uitzendbureau ingeschakeld. Dat is wel eens lastig als ze niet veel ervaring hebben. Maar nogmaals, ik wil er niets van zeggen. Ze hebben gewoon allemaal te weinig tijd. Dat is voor bewoners net zo jammer als voor het personeel zelf.”


Dit is deel 3 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen

In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.

Buurvrouw

Mijn buurvrouw praat in zichzelf. Niet gewoon, zoals we dat allemaal wel eens doen (toch?), maar ze voert hele gesprekken met iemand die er niet is. ’s Winters merk ik buurvrouw niet, maar een hele zomer lang hoor ik haar krakende stemgeluid over de heg.

‘Anneke, heb je ook zin in een cola? Dat staat wel in de deur van de koelkast’, roept ze dan vanuit de tuin naar binnen. Ik weet dat ze alleen woont. Er komen ook niet zoveel mensen, afgezien van de thuiszorg en heel soms haar zoon of haar dochter.
‘Nee, Anneke, die leverworst moet je niet meer gebruiken, daar heeft de kat aangezeten. Ik kan hier niks op het aanrecht laten liggen, of die katten zitten er aan.’

Familie, vrienden en kennissen, ze hebben allemaal de buurvrouw wel eens gehoord en ze hebben het er vaak drukker mee dan ik. De Buurvrouw is een begrip geworden bij iedereen die ons kent. Vaak beginnen mensen er over dat het onverantwoord is dat ‘zo iemand’ nog alleen moet wonen. Stel dat ze een keer vergeet het gas uit te draaien?

Ik weet het niet. Het zal toch ook wel een beetje meevallen? Eigenlijk weet ik verschrikkelijk weinig van psychische aandoeningen. Aan de andere kant bestempelen we iemand met het grootst mogelijke gemak tot psychisch patiënt. Lichamelijke problemen zijn in vergelijking zo gemakkelijk te herkennen en te behandelen: een gebroken pols met gips, een longontsteking met anti-biotica en Mexicaanse griep met tamiflu. Maar wanneer is iemand psychisch ziek of niet? En hoe behandel je zoiets?

Zo heel nu en dan praat ik met haar en dan komt ze heel redelijk over. Ze klaagt wel veel: over de buurt, de criminaliteit en haar slechte gezondheid, maar je merkt dan niks vreemds aan haar. Verder komt de thuiszorg er iedere week twee keer en als er iets niet goed gaat, grijpen zij toch wel in? Soms komt de huisarts - kwaaltjes genoeg - die zal haar hier toch niet laten zitten als het niet verantwoord is? Zo doen we dat toch in Nederland met mensen die niet goed meer voor zichzelf kunnen zorgen?

In de Volkskrant wordt geschreven over Albert uit Rotterdam. Albert is in de war, maar hij woont op zichzelf. Vaak gaat het goed, maar geregeld loopt hij naakt over straat. Wat erger is, soms loopt hij (naakt) met twee zwaarden over straat. Even geregeld wordt hij opgenomen en een tijdje met medicijnen behandeld, maar altijd ook komt hij weer terug naar huis. Dat is het beleid zegt de GGZ in Rotterdam: mensen zover krijgen dat ze weer naar huis kunnen. De buurt zit ermee in de maag. Tot nu toe ging het goed, maar wat als hij wel een keer brokken maakt?

Over mijn buurvrouw hoef ik me geen zorgen meer te maken. Twee weken geleden is ze opgehaald door een ambulance, deze week zijn haar zoon en dochter bezig het huis leeg te halen. Ik betrap mezelf erop dat ik opgelucht ben dat ik me geen zorgen meer hoef te maken, maar het zal ook wel een heel stille zomer worden.

Eerder gepubliceerd in Breinpower, wachtkamermagazine van de GGz Friesland

Zorg is emotie

Minister Klink van Volksgezondheid is een modelpatiënt. Voor zijn zieke vader ging hij net zolang op zoek naar het beste ziekenhuis, tot hij het gevonden had. Anders dan ikzelf: de ooroperatie van mijn dochtertje gebeurt gewoon in het dichtstbijzijnde ziekenhuis bij die aardige KNO-arts. Geen gedoe.

Waar minister Klink de tijd vandaan haalt om op zoek te gaan naar een ziekenhuis is mij trouwens een raadsel. Niet alleen heeft de man een baan met het imago dat je het daarmee beestachtig druk hebt, als patiënt heb je tegenwoordig bijna een dagtaak aan het maken van keuzes in de zorg. Kies ik voor preferente geneesmiddelen, of betaal ik bij voor een merkpil? Is er een huisarts met specifieke kennis van mijn specifieke kwaal? Welk ziekenhuis heeft welke wachtlijst? Om nog maar niet te spreken van het kijk-en-vergelijk-feest dat de zorgverzekeraars sinds enkele jaren voor ons organiseren. Vind maar eens uit hoe de inhoud van de aanvullende pakketten van elkaar verschillen en probeer dan de kosten maar eens te vergelijken. Je komt er niet uit.

In een zorgwereld die door marktwerking steeds zakelijker wordt, spelen burgers zolangzamerhand voor spelbreker. Overheid, zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties dwingen bij zorginstellingen grotere transparantie af. laat maar eens zien wat je waard bent als ziekenhuis. Hoe worden onze dure premie-euro’s eigenlijk besteed? Hoe is de kwaliteit van je zorg?

Met de invoering van de Zorgverzekeringswet zou dat allemaal voor elkaar komen. Daar was de hele zorgsector het over eens, ook de patiëntenorganisaties. Meer keuzemogelijkheden betekent immers meer eigen regie. Patiënten die over de zorg niet tevreden zijn, gaan wel naar een andere zorgverzekeraar. Stemmen met de voeten werd dat genoemd, weet u nog?

Nu, na drie jaar Zorgverzekeringswet blijkt uit onderzoek dat zes op de tien Nederlanders heimwee hebben naar het ziekenfonds! Spelbrekers! Nu blijkt dat ziekenhuizen die slechte rapportcijfers scoren, niet minder patiënten trekken. Dat was nu juist wel het idee, spelbrekers! Zelfs het IJsselmeerziekenhuis, waarvan de operatiekamers door de inspectie gesloten werden, wordt met een heuse actie van Lelystedelingen de hand boven het hoofd gehouden: het is een slecht ziekenhuis, maar het is wel óns slechte ziekenhuis.

Ach ja, die onberekenbare en emotionele burger. Verliefd op dat kleine ziekenhuisje in Dokkum. Daar wordt je pas goed geholpen. Tegelijk scoort dat grote, onpersoonlijke ziekenhuis in Leeuwarden veel lager. Wat veel van die mensen die deze scorelijstjes invullen niet weten, is dat de specialisten in Dokkum een groot deel van hun tijd ook specialist zijn in …. Leeuwarden! Wat in Leeuwarden wel eens de verzuchting oplevert dat patiënten liever doodgaan bij een aardige arts in Dokkum, dan worden genezen bij een hork van een dokter in Leeuwarden!

Dus is het begrijpelijk dat zorgverzekeraars op die emotie inspelen. Een doorsnee reclamecampagne van een zorgverzekeraar vertelt je dan ook dat de verzekering zo eenvoudig is af te sluiten, dat je daarna alle zekerheid hebt die je je kunt wensen en dat het daar niet bij blijft, want er is ook aandacht voor uw gezondheid. Voel je thuis bij ons, want we zitten dichtbij. Het is allemaal emotie en als alle zorgverzekeraars inzetten op die emotionele kant, dan kunnen ze geen ongelijk hebben.

Zul je zien dat de calculerende burger toch kiest voor de laagste premie. Spelbreker!

Eerder gepubliceerd in Dialoog, tijdschrift van De Friesland Zorgverzekeraar

"Ik heb maar zzp-1, dat levert ze weinig op!"

Vriendelijk, maar frêle, zit mevrouw Vos in haar stoel. Ze kan niet overeind komen, al zou ze willen. Vijftien jaar geleden heeft ze haar been ernstig verdraaid en tot overmaat van ramp is ze kortgeleden ook nog gevallen.

“Maar een rolstoel daar ben ik niet aan toe, hoor! Je wilt je toch een beetje beter voordoen dan je bent, nietwaar? Ik wil zo zelfstandig mogelijk blijven. Daardoor heb ik maar een Zorgzwaartepakket 1. Dat levert het verzorgingshuis weinig op.”

Ze lacht: “ze hebben hier niet veel aan mij!”

Na de dood van haar man heeft mevrouw Vos nog jaren zelfstandig gewoond en daarna nog vijftien jaar in een service-flat. Tot volle tevredenheid. Toch leek haar de overstap naar een verzorgingshuis verstandig. “Achteraf, als ik had geweten dat ik in de service-flat ook thuiszorg had kunnen krijgen, was ik misschien wel gebleven, maar nu wil ik ook niet meer terug. Het is hier toch ook net een grote familie. Het personeel is ook leuk, je bouwt toch ook wel een wat een band met ze op.”

Mevrouw Vos is bijzonder tevreden met haar plek in het verzorgingshuis. “Mensen hoeven er niet tegenop te zien hoor. De stemming onderling is erg goed, al kan wel merken dat mensen op steeds latere leeftijd naar een verzorgingshuis komen. Dan zijn ze vaak al wat slechter en is de communicatie ook moeilijker. Het leuke is wel dat er veel activiteiten zoals spelletjes zijn, al ga ik niet overal naar toe.”

Wat niet wil zeggen dat alles perfect is, maar volgens mevrouw Vos heb je nooit alles precies in de hand.
“Wat ik mis is een supermarkt hier in de buurt. Er is wel een winkeltje in het huis, maar dat is voor de belangrijkste dingen. Ze willen ook nog wel boodschappen voor je halen en dat is fijn, maar in een supermarkt kan je even sneupen, kijken welke aanbiedingen er zijn, maar het is hier gewoon niet.”

Ze wilde als bewoonster ook haar bijdrage leveren aan het werk van het zorgcentrum. Daarom was ze jarenlang lid van de cliëntenraad en nu is ze nog lid van de menucommissie.
“Samen met iemand van facilitaire zaken, de diëtiste, activiteitenbegeleidster en de kok praten we over de kwaliteit van het eten. En dat heeft effect: we kregen drie keer per week fruit, maar iedereen weet dat je alle dagen fruit moet eten. Dat hebben we dus aangekaart en nu krijgen we alle dagen een stuk fruit!”

Was ze eerder bij het zorgcentrum betrokken geweest, had ze nog wel een tip gehad voor degene die het huis heeft gebouwd: “ik vind het eigenlijk niet meer van deze tijd dat je in dezelfde kamer moet slapen als waar je overdag bent. Vooral in de zomer als het zo warm is, is het hier ’s nachts niet uit te houden en ik zit op de begane grond, dus ik kan ook de tuindeur maar niet zomaar openzetten. Ik vind dat nieuwe huizen allemaal met een aparte slaapkamer gebouwd moeten worden.”

Waarvan acte.



Dit is deel 1 in een serie portetten die is gemaakt in het kader van het project Van Monoloog naar Dialoog, dat in 2007 en 2008 werd uitgevoerd door Zorgbelang Fryslân. Het project had tot doel om personeel en bewoners van verzorgingshuizen met elkaar in gesprek te brengen.


In het kader van dat project zijn negen bewoners van verzorgingshuizen geïnterviewd. Zij vertellen iets over hun ervaringen in een zorgcentrum. Wat het betekent om niet meer zelfstandig te wonen, maar verzorgd te worden, waar ze tevreden over zijn, wat ze missen. Op die manier ontstaat een aardig inzicht in wat deze mensen belangrijk vinden.